VASTZITTEN IN DE SPOREN VAN ONS LEVEN


Een anekdote over de staat van onze wegen bracht me onlangs een krachtige vergevingsles uit de Cursus in herinnering. In mijn kindertijd waren de wegen nog dikwijls ‘assewegen’. Ze waren opgebouwd uit grind, steenpuin en as van steenkool uit de kachel. Na hevige regenval zorgde dit voor putten, grote plassen en vooral voor diepe rijsporen.


Toen bestond er nog geen vereniging van huiseigenaren om de weg te repareren, dus ging mijn grootvader wel eens naar de andere buren van de grindweg om te vragen of ze wat geld wilden geven om een vrachtwagen vol grind te laten komen om de gaten op te vullen en de rijsporen te egaliseren. Soms hielpen de buren en soms niet, maar dat weerhield mijn grootvader er nooit van om zelf grind te halen en de gaten te dichten. Hij deed het voor zichzelf omdat hij dat logisch vond.


Gek toch, hoe grind en rijsporen me herinnerden aan een krachtige les over vergeving, maar toch gebeurde het. Voor mijn grootvader was het namelijk logisch om verantwoordelijkheid te nemen voor de weg, omdat hij er zelf ook op moest rijden. Hetzelfde geldt voor vergeving - het moet zinvol voor ons zijn omdat onze niet vergeven gedachten ons de vrede van de hemel kosten terwijl we onze  levensweg afleggen.


Hoevelen onder ons blijven niet vastzitten in dezelfde oude patronen en volgen dezelfde oude sporen in het leven? We kunnen en mogen niet iedereen de schuld blijven geven van onze pijn en ons lijden — we moeten verantwoordelijkheid nemen voor onze gevoelens en positieve verandering doorvoeren. Natuurlijk lijkt het makkelijker om te zeggen dat de ander eerst moet vergeven of aardiger tegen ons moet zijn, maar ben je ooit in staat geweest om iemand genoeg te controleren of te veranderen zodat ze je gelukkiger maken? Als het helen van je leven zinvol is voor jou, dan wordt verantwoordelijkheid nemen voor wat je ervaart jouw redding.


Als we altijd wachten tot de ander zich beter gedraagt of iets meer gepast tegen ons spreekt, zullen we telkens weer ongelukkig en teleurgesteld zijn en dat blijven. Dit betekent niet dat we het gedrag van anderen, wanneer dat onverantwoord of gevaarlijk is, door de vingers moeten zien. Uiteraard stoppen we voor een rood licht, verlenen we voorrang aan een voetganger (zelfs als die in de fout is) en bellen we de politie in gevaarlijke situaties. Onze gedachten over die persoon of situatie moeten geheeld worden zodat de gevolgen van die gedachten ons niet gevangen houden in ons dagelijks leven.


Werkboekles 105 in de Cursus zegt: “Gods vrede en vreugde behoren mij toe”. (WdI.150.t.) Het vertelt ons dat wanneer we de vrede en de vreugde willen ervaren die God ons schenkt, we dat gebed naar iedereen moeten uitbreiden, vooral naar degenen die ons boos of overstuur maken. Dus tegen hen, die ons schijnbaar verleiden om Gods gaven aan hen te ontkennen, moet ons gebed zijn:


              Mijn broeder, vrede en vreugde bied ik jou aan, opdat Gods vrede en vreugde de mijne mogen zijn (WdI.150.7:2).


Door deze oefening toe te passen, kunnen we de vrede en vreugde ervaren die we onszelf hebben ontzegd door vast te houden aan onze boosheid en onze niet vergeven gedachten. Zij hebben ons dit niet aangedaan; we hebben het onszelf aangedaan. Begint het voor jou nu niet logisch te worden dat we het geschenk uitbreiden dat we zelf willen ontvangen? Verspreid dus dit idee je hele leven lang en kijk goed uit dat je niet meer in die hatelijke valkuilen van het ego valt en in die diepe sporen blijft vastzitten.

 

               Mijn broeder, vrede en vreugde bied ik jou aan, opdat Gods vrede en vreugde de mijne mogen zijn (WdI.150.7:2).


Het is Gods grote vreugde dat jouw leven een gemakkelijke en soepele rit mag zijn, zonder teveel putten, plassen en rijsporen.



Chris Asselbergh.